Venetië

19-01-2023


Venetië laat zich het best benaderen vanaf open zee. Gezeten op het voordek van een deftig schip, wanneer de vroege Mediterrane zon de golven goud kleurt en de meeuwen vrolijk meevliegen, kan men in de verte nog even het levendige gedaante van Tadzio in het strand ontwaren, alvorens de lagune in te varen en voor zich de rode Campanile met groene puntdak te zien opdoemen. Maar we hebben niet allemaal het voorrecht om de wonderlijke stad op deze manier te betreden en als gewone sterveling ben ik genoodzaakt om La Reine de l’Adriatique over land te bereiken. Niet per gondel, bus of automobiel, maar per trein, langzaam glijdend over de langgerekte Ponte della Libertà.

Er is reeds genoeg verteld en geschreven over Venetië, voldoende gefotografeerd en gefilmd ook, dus zal ik het laten om dit hier uitentreuren te gaan herhalen. Daarbij had ik ook niet de luxe om er een maand of meer voor uit te trekken, als Goethe de stad langzaam tot zich te nemen, noch er als rijke filmster te wonen. Ik moest het doen met vijf magere dagen.

Een goede vriend schreef me: Venetië is een democratische stad. De arbeider loopt er naast de filmster. Het is niet dat de een de bus neemt en de ander haar limousine. Iedereen wandelt. Daarom: ga als de Venetiaan. Wandel rond. Sla abrupt een steegje in, gluur over schuttingen, struin verder, draai rondjes, kijk achterom. Observeer en bewonder. Verlies, zoals Brodsky schreef, je lijf en leden, want jij bent de laatste wat je er zou willen zien.

Mijn beste – schreef ik terug – dat zal ik doen. Ik zal mezelf verloren wanen en de mooiste stad ter wereld me de weg laten wijzen. La Bellezza bewaar ik voor het laatst. En zo, op een prachtige zondagmiddag in oktober, arriveer ik in stazione Santa Lucia, aanschouw het druk bevaarde Canal Grande en snuif de lucht van algen op. Op de witte brug tussen de stalletjes met goedkope toeristentroep voel ik vreemd genoeg dat mijn doel, Venetië zien, niet bereikt is. Integendeel, het lost eerder langzaam op in de stad. Ik neem mijn intrek in het oude Casa Caburlotto en na een snelle blik op de plattegrond beslis ik de twee ineengestrengelde handen te laten voor wat het is en snel mijn eerste stappen te zetten in het middeleeuwse labyrint van de oude republiek.

Het is zonnig, rustig ook, en alleen de meeuwen krijsen. Rood-oranje-gele vaandels wapperen vanaf een vorstelijk balkon, de houten groene luiken zijn dicht. Overal spits-, rond en accoladebogen. Een ojief. Fraaie zuilen op een rij. – Ik sla linksaf, dan rechts, schuin het plein met stenen waterput over, een zeer smal straatje in met plots een steile brug. Schippers in een lange sloep. Twee studentes op een bankje, badend in de taal der passie, de mooiste die de natuur ons heeft gegeven. Een doodlopend steegje! Toch maar even kijken. Een bebaarde man staart me aan, zijn stenen ogen sierlijk uitgehouwen boven de eeuwenoude ijzeren poort. Door de tralies gluur ik naar een grastuintje met vijgen, oleanders, lichtblauwe bloemen en een pad naar een prachtig huis. Alles is krom, niets is recht. Zou ik hier willen wonen? Kan ‘t? Rechtsomkeert! Een ander pad dan maar.

Ineens is daar de imposante Santa Maria Gloriosa dei Frari, met haar dikke zuilen en hoge gewelven, rood-witte tegels, ijzeren steunbalken omhuld door fraai uitgesneden hout, weelderige koorbanken, een schitterende zon boven Maria Hemelvaart en het frêle gezichtje van het knielend kind op de Madonna di Ca’ Pesaro.

Het leven is kort – de kunst is lang!

Buiten hangen lichte visgraatwolken hoog tegen een diepblauwe lucht. Terracotta verf bladert van de muren, koperen figuurtjes, rode dakpannen, waterpijpen naar beneden, elektriciteitsdraden naar boven, lavendel aan de sierlijke ramen, een bloem als kapiteel. Boven een witstenen dorpel een fries van drie engelen rond een schild. Je raakt niet uitgekeken! – Een deftige vrouw passeert. Mooi, als Venetië, maar oud en zwak op haar benen. – Blauwgroen water, gekraak van trossen om houten palen, de polifora van de oude Ca’ da Mosto aan de overzijde. Een barcarolle galmt na tussen het steen.

Water, lucht, steen: de complexiteit ervan spreekt. Alles spreekt hier.

Zelfs de schoonheid spreekt.

..

Dorsoduro

‘s Ochtends vroeg is het aangenaam Italianen kijken op Campo Santa Margherita. Goedgeklede mannen en vrouwen komen uit de kleine zijsteegjes gesneld en steken in volle tred het plein over in de richting van de winkels, musea of overheidsinstellingen. Buurtbewoners laten de hond uit, kinderen zeulen met hun schooltas, marktkoopmannen vervoeren bakken groenten en studenten vleien neer op het terras voor de rode houten Il Caffè. Binnen in dit piepklein koffiehuisje bereidt een gladgeschoren jongeman dik belegde tramezzini, zijn bebaarde kompaan draait aan de oude knoppen van een enorme koperen ketel. Veel gesis volgt en bittere, geurende koffie vloeit uit de 70-jarige Elektra. Wanneer ik aan mijn cappuccino nip en door Jiro Taniguchis stripje Venezia blader, bevindt de zon zich nog achter de piepkleine rode huisjes. Studenten aan de tafel naast me discussiëren in hun sierlijke taal doorspekt met politieke termen. Handen beelden hele operettes uit. De plataan kleurt dan lento oranje en Margaretha van Antiochië ontvangt het eerste zonlicht.

Verderop, in een galerie vol kleurrijke lithografieën, kom ik in gesprek met de blonde Paolo uit de wijk. De jonge kunstenaar toont mij zijn werk en daarin de verborgen grapjes: subtiele kritiek op politici, aanmerkingen op de kortzichtigheid van zijn stadsgenoot, knipoogjes naar de onbehouwen toerist.

‘Vandaag tref je het niet’, beweert hij. Zijn priemende blauwe ogen staren me aan, evenals zijn slechte gebit. ‘Morgenvroeg is daar naast de Scuola dei Varoteri een vismarkt. Verse vis uit de lagune. Zeebaars, brasem, kokkels!’

‘Zijn die er nog’, vraag ik. ‘Zijn ze niet overbevist?’

‘Gelukkig niet meer. Enkele decennia terug voerde de overheid restricties in waarop de biomassa weer gestaag toenam. Op volle zee is er minder controle, maar hier in de lagune is de vangst streng geregeld. De vissers varen vroeg in de ochtend uit en komen later terug met de vangst van de dag. De beste exemplaren gaan naar traditionele restaurants, de rest wordt hier verkocht of onder de neogotische bogen van Pescheria di Rialto.’

Paolo kijkt langs me heen en zwaait naar een voorbijganger. ‘Nu de cruiseschepen hier niet meer mogen aanmeren, is het water veel schoner geworden. Het is mooi blauw. Dat zie je duidelijk. Corona heeft daarbij een handje geholpen. Minder rondvarende schepen verbetert onze waterkwaliteit flink.’

‘Maar voor hoe lang?’

‘Geen flauw idee. Vandaag zitten we op ongeveer de helft van pre-corona. Het aantal toeristen is de helft van dat in 2019. En voor mij is dat prima zo. Alles zat vroeger vol! De steegjes vol, de bruggen vol. Alles! Hoogst vervelend. Vooral als je naar een afspraak moest. De versperde Venetiaan viel nog weleens woedend uit naar een toerist.’

‘Dat geloof ik graag.’

‘Wist je dat je eigenlijk niet op een brug mag blijven stil staan? Zelfs niet voor een foto op de Rialto. Dat is een oude wet. Maar bijna niemand weet dit en handhaven heeft ook geen zin. Een ander feitje: het is ook verboden om met de fiets op het San Marcoplein te komen. Toch zijn er altijd weer mensen die dit proberen. Dan krijgen ze een boete en zijn ze verontwaardigd. Maar lees van tevoren dan toch over onze stad!’

We lopen naar buiten, de herfstzon in.

‘Weet je’, zegt de kunstenaar, ‘het is niet het toerisme dat het probleem is. Het is het massatoerisme. Dit maakt de stad lelijk. Het wurgt haar, laat haar langzaam wegglijden in de lagune.’

‘Daar kan toch wel iets op gevonden worden? De prijzen omhoog? Een quotum?’

‘Misschien. Maar lokale politici willen niets liever dan geld zien. Naar de gewone inwoner luisteren ze nauwelijks.’

Het bekende liedje in deze post-waardenmaatschappij.

‘Ga vanavond naar dit restaurantje.’ Da Codroma, schrijft Paolo op een stukje papier. ‘Hier eet je heerlijke vis uit de lagune, geen geïmporteerde. En mocht je iets authentiek willen zien, ga dan naar San Nicolò dei Mendicoli. Een juweeltje!’

‘Grazie infinite!

Canal Grande
Castello, Arsenale, Venezia

La Biennale di Venezia

Vanaf de kade nabij het Arsenaal staar ik naar het water. Het groenblauw waarover in de middeleeuwen de Zwarte Dood werd binnen gevoerd en waarover koopmannen naar Alexandrië voeren om er slaven te verhandelen tegen gewilde specerijen uit het oosten. Zo lucratief was deze handel dat ik vele eeuwen later de prachtige palazzi om me heen kan aanschouwen. Vandaag glijden gondels, sloepen, sierlijke watertaxi’s en vaporetti vol Duitse zonaanbidders naar het voortreffelijke glas in Murano. Over de klotsende golven. Grijze dieseldampen zweven erboven. Wanneer komen er nu toch eens sloepen met elektrische voortstuwing zonder impact op het aquatisch leven?

‘We zien het niet, ruiken het niet, horen het niet. Maar het is er wel’, vertelt Marina me vanachter haar zwarte mondkapje. ‘Hetgeen we inademen is een onzichtbare sluipmoordenaar.’ De trotse Venetiaanse is suppoost bij Aria, een speciale tentoonstelling van de Biënnale over lucht. Ze toont me een langgerekt filmdoek met daarop projecties van de luchtkwaliteit in Europa. Er is een groot verschil tussen het post-coronatijdperk en de lockdown. ‘Veel Italianen weten het niet, of vermijden het onderwerp. En terwijl ze zich druk maken over kanker doet men niets aan een van de grootste oorzaken: luchtvervuiling! Daar moeten we echt iets aan veranderen.’

How will we live together? luidt het thema van de architectuurbiënnale. Met vele interessante en goed uitgedachte antwoorden vanuit de participerende landen, maar sommige exposities zijn ook lelijk en vervelend, zoals de Italiaanse met een overdaad aan informatie. Niemand die zich echter de vraag stelt: ‘How will we live to get there?’

‘Weet je wat gek is?’, gaat Marina verder, ‘Tegenwoordig zijn het vooral Zwitsers en Fransen die schrijven over duurzame toerisme in onze stad. Door haar gegrepen, maar ook teleurgesteld in de zichtbare problemen, proberen vooral zij nu anderen te sensibiliseren. Gelukkig! Maar het heeft ook iets treurigs. Waarom doen wij het zelf niet?’

Kijkend naar de projecties van NO2 en VOC’s, de onzichtbare stofjes die zich ongevraagd in ons binnenste nestelen, vraag ik haar naar hetgeen ook niet te zien is in deze prachtige stad der liefde. Hoe zit het met de dames van plezier? De prostituees.

‘Hihi’, giechelt Marina, ‘die zitten nu in Mestre. Die zijn hier verboden.

Opmerkelijk dat in de stad van Casanova, waar men heengaat om de liefde te vieren, of om er te sterven van de liefde, en die eeuwen terug nog bekend stond om zijn libertarische (niet: libertijns) wetten, geen lupanar te vinden is. Verbannen naar het vaste land. Uitgestoten door de hotellerie. Evenals de inwoner.

La Tradizione

Laat in de avond klop ik aan bij Da Codroma. De besnorde eigenaar kijkt me schuin aan en zegt dat het volgeboekt is. Mi Dispiace! Dan ziet hij de teleurstelling op mijn gezicht, steekt glimlachend zijn wijsvinger omhoog en gebiedt me te wachten. O miracolo! Achterin, bij de rekken vol wijn, is er nog wel een plaatsje vrij.

In het gemoedelijke zaaltje zit een ouder Duits echtpaar bij het raam. De man is geheel in het wit gekleed: schoenen, broek, overhemd, hesje, zelfs zijn bril is blanco. De eentonigheid wordt nog een beetje gebroken door zijn felgroene hanenkam. Voor hem ligt een map vol uitgeprinte vertrek- en aankomsttijden van bussen en treinen, en minutenlang dicteert hij in het luchtledige hoe laat ze morgen hier en daar moeten zijn, in welk geval dit of dat te doen, hoe zus of zo de bus te nemen. Totdat hij opkijkt naar zijn antipode. Met zwartgeverfd haar en gekleed in een zwarte jurk mompelt zij een korte ja of mmm en gaat vervolgens verder met het tekenen van hele sprookjesfiguren op haar papieren placemat.

Tegenover me zitten twee oude Italiaanse heren aan de wijn. Ze maken grappen, vertellen oude verhalen, dagen de mooie serveerster uit en vragen haar om een grappa. ‘Uit de buurt, geheel volgens de traditie. Wat! Is er niet?’ Verbolgen gooien ze de handen in lucht. ‘Waarvandaan zeg je? Uit Trentino? Merda! Nou vooruit dan maar’, knipogen ze naar me.

Mijn voorgerecht arriveert: gnocchi di patate con ragù di manzo e funghi, gevolgd door een flinke seppie in tecia, met een mandje warme pane casereccio en een volle vino rosso del Veneto, waarop de restauranthouder me grijnzend zijn nieuwe grappa laat proeven. Van uit de buurt.

Misschien is een ware Europese eetgelegenheid wel dit: Men vindt haar een beetje verscholen, lichtjes verlegen en verzonken in de wijk. Met een weinig verlicht puikozijn waar slecht doorheen te kijken valt en een houten voordeur in het midden. Bij het binnenkomen slaat de warmte als een deken om de vermoeide reiziger. De lange bar lonkt. Vaak van eikenhout, waar je lekker tegen aan kan leunen, maar in Brussel zag ik hem ook weleens in blinkend koper. Op de toog pronkt een tap en tegen de muur erachter staan flessen wijn, likeuren en ander sterk. Een glimmende Vibiemme eronder, een glimlach erachter. Bij tijd en wijle staat een eenzame kapstok in een hoekje gedrukt – het kan namelijk flink guur worden in het Avondland – want de meeste bezoekers leggen liever de jas over de stoelleuning. De lange zijde van de zaal is van steen, bekleed met witte tegeltjes en blauw patroontje, of opgetrokken uit rode bakstenen. Houten lambrisering is ook dikwijls te vinden, of verkleurd behang of een zonderlinge combinatie van dit al. Er hangt prul aan de muur: aardige maar nietszeggende schilderijtjes, prentjes van pleintjes in de buurt, een oude stadskaart. Ergens op de kop getikt of door een lokale artiest aangeboden. (Echter zou ik het geen kitsch durven noemen, die zie je veelal bij de snackbar. De straatjes en lokale landschappen zijn echt, net als de verweerde gezichten.) De ruimte is gevuld met tafeltjes: kleedje erover, netjes gedekt, stoelen van Thonet ervoor. – Zoals in de Parijse bouillons of in een Lyons bouchon.

Als je plaats hebt genomen en naar het plafond kijkt, zie je houten balken, lampen van grootvader, een verdwaalde ventilator, ornamenten. Half aangetast door de tijd. Gietijzeren radiatoren, een open haard soms, zoals in Amsterdam of Wenen, en met een beetje geluk knettert het hout. Het is er huiselijk – dat mag gezegd worden! – gezellig, knus en aandoenlijk. Een tikkeltje ouderwets misschien, maar een aangename sfeer is hetgeen je toch wel in een typisch Europees eethuis proeft, een heel bezoek lang. En dan de keuken! Mijn hemel! Lokale gerechten serveren ze, borden vol streekproducten. De boerenkeuken. Brood erbij. Wijn uit de buurt of een goed glas bier. Erna een toetje, gevolgd door een opkikkertje, een neutje, koffie. Om je vingers erbij af te …! [1]

Natuurlijk biedt Europa ook chique restaurants, conceptstores met eethoek of felverlichte snackbars. Voor een vette hap, om er hip maar zielloos voor je uit te staren of om achteloos veel geld op een leeg bord te kunnen smijten. Moet kunnen, dat wel. Hier en daar zijn ze ook best aangenaam of hebben smakelijk etenswaar. Maar of zij nu de eethuizen zijn waar je graag met vrienden of familie gaat zitten dineren? Waar je juist onderuitgezakt kan zitten kijken naar de andere gasten? Of plots in gesprek komt met de tafel ernaast? Waar de ober je vertelt over de plaatselijke vismarkt, je een beetje in de maling neemt of je deelgenoot maakt van zijn familieproblemen? Of waar je te midden van al het geroezemoes gewoon in stilte eet?

San Marco

Op de laatste dag zat ik stilletjes te wachten. Bewust koos ik er voor haar voor de laatste dag te bewaren, ook al ving ik vaak glimpen van de vijf byzantijnse koepels op wanneer ik over het water voer en langs de perfectie zelve keek. Een onzichtbare kracht dreef me naar haar toe, verlokkelijk, verleidend, maar ik hield het tegen. Tot vandaag. Via de vele steegjes, langs de kanaaltjes en over de bruggen gaat mijn weg, langs La Fenice, naar de pilaren waartussen een licht zich opent, naar het grote plein waar ze ligt. Te baden in de vroege morgenzon. Statig. Groots! Langzaam nader ik haar en zie de engelen op de daklijst, de verheven Venetiaanse leeuw in een blauw veld vol sterren, de vijf portalen vol kleuren – goud, opaal, marmer – geflankeerd door twee kleine portico’s, de bronzen deuren en de prachtig uitgesneden palmbladen, lelies, vogels, Bijbelse figuren. Wie durft te geloven dat dit alles uit de dertiende eeuw stamt?

Voorzichtig betreed ik haar en schuifel over de mozaïeken vloer. Overal heiligen in deze gouden orthodoxe tempel. Bloemen en planten, schepen en ridders, pauwen en andere vogels. De leeuw van Sint Marcus en het lam Gods. Teksten in Latijn en Grieks. In de meest prachtige kleuren en in bladgoud. Voortreffelijk marmer onttrekt de bakstenen muren aan het zicht, het hart in de grond aan de noordzijde van het hoogaltaar, het verhaal van Adam en Eva in een gouden koepel, de krommingen in de mozaïeken vloer. En daar! Bij het hoofdaltaar! La Pala d’Oro! Vol edelstenen van het zuiverste water. Wie zijn toch die serafijnen? Wie zijn al die vrouwen?

Zittend tegenover de eindeloze bogen, op het zonnige terras van ‘s werelds oudste koffiehuis, terwijl de hele wereld aan me voorbij gaat en een lokaal bier gevolgd wordt door een bittere caffè Florian, zeg ik tegen mezelf:

Ooit zal ik terugkomen! Met halfvolwassen kinderen die ik meeneem om hen een van de meest elementaire facetten van de Europese cultuur te tonen. Of als ik steenrijk ben en alle tijd heb om hier de vier seizoenen te ervaren.

Want is het niet juist hier, omgeven door tijdloze pracht, dat je dit het beste kan? Hier, in het allerdoorluchtigste der doorluchtigste. La bella Serenissima! Is het niet hier, te midden van hetgeen dat gecreëerd is, door al die jaren heen, en in een van de mooiste omgevingen, dat het belangrijkste is: de tijd te laten vergaan en zich te laven aan de zoete nectar van het leven?


[1] Er wordt schrikbarend veel gesjoemeld met eten. Dit lijkt ook in Europa meer en meer het geval. Zo blijkt uit onderzoek dat de Italiaanse maffia massaal investeert in biologische voedsel. Wapens en drugs zijn blasé. En de pakkans is groter en de gevangenisstraffen langer. Dus? Koop goedkope zonnebloemolie uit Turkije, stop er wat chemicaliën bij, plak een etiket met valse informatie op de fles en u (en de meeste supermarkten) denkt dat het vol zit met verse ingrediënten. Parmezaanse kaas, mozzarella, olijfolie. U noemt het, zij maken het!


1 thought on “Venetië”

Leave a Comment